Vuurstedengeld
Details
Categorieën
Op 1 juni 1598 besloten Ridderschap en Steden van Overijssel belasting te heffen op vuursteden (stookplaatsen). Hierbij ging het om een soort belasting op huizen, waarbij de grootte van het huis en daarmee het te betalen bedrag afgemeten werd aan het aantal kamers waar een vuur kon worden gestookt.
Het schoorsteen- of vuurstedengeld werd pas ingevoerd in 1628. Iedere stookplaats werd met 20 stuivers belast. Dit bedrag moest voor de helft door de eigenaar en voor de andere helft door de huurder worden opgebracht.
In bepaalde gevallen kon men vrijstelling krijgen, zoals bij armlastigheid of als de inrichting van het huis sterk was verwaarloosd. Pastorieën en kerkgebouwen werden niet belast.
De belasting is later verhoogd, aan het eind van de 17e eeuw moest drie, en soms zelfs vier gulden worden betaald.
In Twente gebruikte men meer dan één manier van registeren. De één vermelde de eigenaar en huurder, de ander de vorige bewoner en huurder. Verder wordt vermeld of het gaat om een oven, smidse of eest (een droogoven van gerst voor het maken van mout).
De vrijwilligers van het Stadsarchief Enschede hebben een waardevolle bijdrage geleverd aan het verwerken en transcriberen van de vuurstedenregisters van Overijssel.